Schoolbesturen krijgen sinds de invoering van lumpsumfinanciering een totaalbedrag voor hun personeels- en materiële kosten. Hoe ze dat bedrag verdelen en besteden bepalen ze voortaan zelf. Zo kunnen scholen hun beleid en onderwijs beter afstemmen op de situatie op en rond de school. Ook is meer maatwerk voor leerlingen mogelijk.
Lumpsum is meer dan een systeem van bekostiging. De invoering ervan in het primair onderwijs maakt deel uit van een breed pakket OCW-maatregelen onder de noemer 'Autonomievergroting en deregulering'. Het past daarnaast in de rijksbrede beleidsprioriteit van minder regels en vermindering van administratieve lasten.
De lumpsumfinanciering voor het primair onderwijs is 1 augustus 2006 ingevoerd. Dit heeft een aantal wijzigingen met zich meegebracht. De belangrijkste is dat een school in het primair onderwijs straks één budget, of lumpsum ontvangt, bedoeld voor alle kosten. In dat budget komen drie geldstromen samen: de geldstroom voor het personeel (het huidige formatiebudget), de geldstroom voor personeels- en arbeidsmarktbeleid (het huidige schoolbudget ) en de geldstroomvoor de materiële instandhouding.
Een aantal gevolgen op een rij:
- De oude formatierekeneenheden voor het personeel zijn vervangen door bedragen in euro’s.
- De vergoeding wordt zoals gebruikelijk berekend op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober.
- De vergoeding houdt er rekening mee dat ouder personeel meestal ook duurder is. Dit gebeurt door de gewogen gemiddelde leeftijd van leerkrachten (GGL) in de lumpsumformules in te voeren.
- Er is geen schot meer tussen personeel en materieel.
- Door deze ontschotting kan een school zelf bepalen waaraan het geld wordt besteed, aan bijvoorbeeld een nieuwe leerkracht of een nieuwe leesmethode.
- De vergoedingen zijn per school berekend, maar worden op bestuursniveau uitgekeerd. Het bestuur verdeelt het geld over de scholen en gebruikt daarvoor bijvoorbeeld het overzicht dat het bestuur van Cfi krijgt.